Meerwaarden op aandelen enkel na kostenaftrek belastbaar

Legal Eubdate
25 september 2023

Wanneer privémeerwaarden op aandelen worden belast als diverse inkomsten omdat ze buiten het normale beheer van het privévermogen werden gerealiseerd, gebeurt dat sinds de wet van 11 december 2008 op brutobasis.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde in een belangrijk arrest van 21 september 2023 dat dit een verboden discriminatie vormt ten opzichte van belastingplichtigen die winsten of baten verkrijgen uit een abnormaal beheer van privévermogen en op nettobasis worden belast. Voortaan zijn dus ook uit abnormaal beheer van het privévermogen verkregen meerwaarden op aandelen enkel op nettobasis (en dus na kostenaftrek) belastbaar.

Hoewel het Grondwettelijk Hof de verliesverrekening niet behandelde, ligt het onzes inziens bijna voor de hand dat ook de verliezen uit abnormale aandelentransacties gerealiseerd in de vijf voorafgaande belastbare tijdperken verrekend moeten kunnen worden met de belastbare privémeerwaarden op aandelen.

Wie sinds 1 januari 2019 zonder kostenaftrek en/of verliesverrekening werd belast op uit abnormaal beheer van privévermogen voortkomende meerwaarden op aandelen (dus aan 33%), terwijl er kosten werden gedaan of gedragen om die meerwaarden te realiseren en/of er in de vijf jaren voorafgaand aan de realisatie van die meerwaarden verliezen uit zulke verrichtingen werden geleden, onderneemt best snel actie.

De problematiek in (meer) detail

Tot de wet van 11 december 2008 werden meerwaarden op aandelen die gerealiseerd werden buiten het normale beheer van het privévermogen, net als andere uit een dergelijk beheer verkregen winsten of baten, belast op grond van artikel 90, eerste lid, 1° WIB92. Van de belastbare meerwaarde konden de kosten worden afgetrokken, als die werden gedaan of gedragen om de als diverse inkomsten belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Bovendien konden ook de verliezen die in de vijf vorige jaren waren geleden bij het verrichten van onder dit artikel belastbare handelingen, van de inkomsten uit zulke handelingen worden afgetrokken. Zo was er sprake van een taxatie op nettobasis.

Wie bij de verkoop aan niet-inwoners gevestigd buiten de EER meerwaarden op aandelen uit een zogenaamd aanmerkelijk belang (minstens 25%) realiseerde, die belastbaar zijn op grond van artikel 90, eerste lid, 9°, (nu) tweede streepje WIB92, onderging steeds een taxatie op brutobasis (dus zonder kostenaftrek of verliesverrekening).

De wetgever vond het evenwel in 2008 nodig om – zonder wijziging van artikel 90, eerste lid, 1°WIB92 (dat dus in theorie verder van toepassing bleef op dergelijke meerwaarden) – de uit abnormaal beheer van het privévermogen voortkomende meerwaarden op aandelen in een aparte bepaling (artikel 90, eerste lid, 9°, eerste streepje WIB92) te behandelen (die tot dan enkel meerwaarden uit een zogenaamd aanmerkelijk belang bij de verkoop aan niet-inwoners buiten de EER belastbaar stelde). Hoewel de wetgever geen nieuwe belastbare materie wilde creëren – was het gevolg van die wetswijziging dat de bepalingen die tot dan toe de kostenaftrek en verliesverrekening voor de onder artikel 90, eerste lid, 1° vallende inkomsten mogelijk maakten, plots niet meer speelden voor meerwaarden op aandelen die onder artikel 90, eerste lid, 9°, eerste streepje WIB92 werden belast. Die belastingplichtigen ondergingen sedertdien met andere woorden de taxatie op brutobasis.

In een door ons team behartigde zaak rees onder meer de vraag of de belastingplichtigen de (advocaten)kosten verbonden aan de aandelenverkoop (waarvan de meerwaarde als diverse inkomsten werd belast) konden aftrekken van het bedrag van de gerealiseerde meerwaarde. De fiscale rechter besliste die vraag aan het Grondwettelijk Hof voor te leggen.

De analyse van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof stelt vooreerst vast dat meerwaarden op aandelen uit abnormaal beheer van een privévermogen sinds de wet van 11 december 2008 weliswaar een afzonderlijke categorie van diverse inkomsten vormen, maar dat zij vóórdien al belastbaar waren op grond van artikel 90, eerste lid, 1° WIB92. De inkomstencategorieën die onder artikel 90, eerste lid, 1°, respectievelijk 9° WIB92 vallen, zijn dan ook vergelijkbaar. Bedoelde wet heeft echter de bepaling, die voorziet in de kostenaftrek voor inkomsten die op grond van artikel 90, eerste lid, 1° belastbaar zijn, niet gewijzigd, zodat die niet van toepassing is op meerwaarden bedoeld in artikel 90, eerste lid, 9°, eerste streepje. Dat daardoor geen kostenaftrek mogelijk is voor die meerwaarden, heeft de wetgever nergens toegelicht. Evenmin was er enige uitleg terug te vinden in de bepaling die in 1976 voor de taxatie van meerwaarden uit een aanmerkelijk belang niet in een kostenaftrek had voorzien.

De Belgische Staat argumenteerde dat dit verschil in behandeling verantwoord was omdat de meerwaarden bedoeld in artikel 90, eerste lid, 9°, eerste streepje WIB92 zouden voortvloeien uit een passieve activiteit waarvoor geen specifieke kosten nodig zouden zijn, terwijl de winst en baten bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° WIB92 zouden voortvloeien uit een activiteit waarvoor een belastingplichtige wel noodzakelijk kosten moet maken. Het Grondwettelijk Hof veegt die argumentatie terecht van tafel en oordeelt dat niet kan worden uitgesloten dat ook voor het behalen van de in artikel 90, eerste lid, 9°, eerste streepje WIB92 bedoelde meerwaarden kosten moeten worden gemaakt. Volgens het Hof kan niets verantwoorden dat die kosten niet kunnen worden afgetrokken van het belastbare inkomen.

Het Grondwettelijk Hof besluit dan ook dat er geen redelijke verantwoording bestaat voor het vastgestelde verschil in behandeling. In afwachting van een wetgevend optreden formuleert het Hof (enigszins verrassend) een oplossing voor de fiscale rechters om een einde te maken aan de vastgestelde ongrondwettigheid, namelijk door de kostenaftrek ook toe te laten voor de meerwaarden vermeld in artikel 90, eerste lid, 9°, eerste streepje WIB92.

Conclusie en gevolgen van het arrest

Vooreerst is het voor de fiscus voortaan niet langer mogelijk om belastbare privémeerwaarden op aandelen zonder kostenaftrek en dus op het brutobedrag te taxeren.

Ten tweede achtte het Grondwettelijk Hof het in casu niet nuttig om in te gaan op het verschil in behandeling met betrekking tot de mogelijkheid tot verliesverrekening, omdat er in casu geen sprake was van verliezen. Wij menen dat het oordeel van het Hof op het vlak van de kostenaftrek mutatis mutandis kan worden toegepast op de verliesverrekening, in de mate dat er verliezen voorhanden zijn uit als abnormaal beheer te beschouwen aandelentransacties uit de vijf jaren voorafgaand aan de realisatie van de belastbare meerwaarde.

Ten derde zouden – gelet op de motivering van het Grondwettelijk Hof – ook de belastingplichtigen die onder artikel 90, eerste lid, 9°, tweede streepje WIB92 werden belast bij de verkoop van een aanmerkelijk belang aan bepaalde niet-inwoners, de aftrek van kosten en/of verliesverrekening kunnen bepleiten.

Ten slotte heeft dit arrest belang voor al wie sinds 1 januari 2019 een dergelijke brutotaxatie onderging. Uitspraken van het Grondwettelijk Hof worden immers beschouwd als een nieuw feit op grond waarvan een zogenaamde ambtshalve ontheffing van overbelasting kan worden gevraagd. Belastingplichtigen die sinds 1 januari 2019 op het brutobedrag werden getaxeerd, zouden deze uitspraak dus kunnen aangrijpen om ontheffing te bekomen wegens het niet aftrekken van de aan de meerwaarde verbonden kosten en/of het niet-verrekenen van verliezen uit relevante aandelentransacties in de loop van de vijf jaren vóór het behalen van de belastbare meerwaarde.

Wij staan u zeer graag bij indien u met deze problematiek wordt geconfronteerd.

Lees hier het artikel in De Tijd waar Svjatoslav Gnedasj meer duiding geeft over dit onderwerp.