Vaste inrichting voor btw-doeleinden: enkele recente verduidelijkingen van het Hof van Justitie

Legal Eubdate
17 mei 2022

Het begrip vaste inrichting ("VI") speelt een cruciale rol in het btw-stelsel. In de praktijk roept dit begrip echter heel wat vragen op, onder andere doordat de precieze draagwijdte en grenzen van dit begrip niet steeds duidelijk zijn. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) moest zich immers in de afgelopen drie jaar in drie verschillende zaken over dit begrip uitspreken.
Wij brengen eerst kort de context in herinnering en bespreken vervolgens de verschillende uitspraken en de lessen die eruit kunnen worden getrokken.

Achtergrond

Aan de hand van het begrip VI kan worden bepaald of een vennootschap al dan niet is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar zij haar zetel heeft. Die aanwezigheid in een andere lidstaat kan ertoe leiden dat de vennootschap beschouwd moet worden als een belastingplichtige die is gevestigd in de staat waar zij deze VI heeft en dat zij als dusdanig gehouden wordt de btw te voldoen.

Verder is de VI ook van bijzonder belang in het kader van de lokalisatie van dienstverrichtingen en bepaalt ze aldus waar er btw verschuldigd zal zijn. Ter herinnering: dienstverrichtingen verricht voor een belastingplichtige worden in beginsel gelokaliseerd op de plaats waar die belastingplichtige de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd. Bij wijze van uitzondering worden die diensten echter gelokaliseerd op de plaats waar de ontvanger een VI heeft, wanneer de diensten aan die VI worden verstrekt. Bovendien worden de diensten van een belastingplichtige aan een niet-belastingplichtige in beginsel geacht plaats te vinden daar waar de belastingplichtige de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd, tenzij die diensten worden verricht door een VI van de dienstverrichter.

In een verordening van 2011, die rechtstreeks van toepassing is in de lidstaten, heeft de Raad op basis van de toenmalige jurisprudentie van het HvJ een VI gedefinieerd als elke vestiging (andere dan de zetel van de economische activiteit) die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een geschikte structuur wat betreft personele en technische middelen, waardoor zij, naargelang het geval, diensten kan ontvangen of verstrekken. Zoals aangehaald, bestaan er ondanks deze definitie nog steeds onzekerheden die aanleiding hebben gegeven tot een aantal geschillen. Door die geschillen heeft het HvJ de draagwijdte van het begrip VI verder kunnen verduidelijken.

Dong Yang – 7 mei 2020 – C-547/18

In deze eerste zaak herinnert het HvJ eraan dat het niet uitgesloten is dat een dochteronderneming van een in een derde land gevestigde vennootschap een VI kan vormen. Uit het loutere feit dat die vennootschap in een lidstaat een dochteronderneming heeft, kan de dienstverrichter in een B2B-context echter niet afleiden dat de vennootschap daar een VI gevestigd heeft. Het HvJ herinnert eraan dat om te bepalen of de dienstverlener een dienst verricht ten behoeve van een VI, de verordening van 2011 bepaalt dat de dienstverrichter de aard en het gebruik van de verrichte dienst moet onderzoeken, of – indien dit niet toelaat de VI als afnemer aan te duiden – moet nagaan of de contractuele documenten de VI als afnemer aanduiden en of het de VI is die betaalt voor de diensten. Indien deze criteria niet aantonen dat de afnemer een VI is, mag de dienstverrichter ervan uit gaan dat de diensten worden verricht op de plaats waar de afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Het HvJ verduidelijkt in dit verband dat een dienstverlener dus niet verplicht is om de contractuele verhouding tussen de dochteronderneming en haar moedervennootschap te analyseren om na te gaan of laatstgenoemde al dan niet een VI heeft.

Titanium LTD – 3 juni 2021 – C-931/19

Een jaar na de eerste zaak wordt het HvJ gevraagd of een verhuurd onroerend goed een VI kan vormen. In deze zaak was de Oostenrijkse belastingdienst van mening dat Titanium, een in een derde land gevestigde vennootschap, in Oostenrijk een VI had. Titanium was immers eigenaar van een gebouw dat aan twee Oostenrijkse ondernemers werd verhuurd. Titanium had bovendien een Oostenrijkse vennootschap opgedragen het gebouw te beheren (met betrekking tot de facturering van de huur, contacten met dienstverleners en leveranciers, het uitvoeren van diverse administratieve taken, enz.). Titanium bleef echter de belangrijke beslissingen over het gebouw nemen.

Het HvJ oordeelde daarom dat Titanium geen VI in Oostenrijk had omdat er geen eigen personeel van Titanium aanwezig was. Er waren enkel contractueel gemandateerde personen actief. Een gebouw waarvoor de eigenaar niet over eigen personeel beschikt, waardoor hij zelfstandig kan handelen, kan niet als een VI beschouwd worden.

Berlin Chemie – 7 april 2022 – C-333/20

Na het Titanium-arrest rees de vraag wat voor het begrip VI onder eigen personele en technische middelen moet worden verstaan. In een derde, recent arrest heeft het HvJ kunnen verduidelijken dat deze middelen "eigen" zijn aan de belastingplichtige wanneer hij erover kan beschikken alsof het zijn eigen middelen waren, bijvoorbeeld op basis van dienstverlenings- of huurovereenkomsten waarbij deze middelen ter beschikking van de belastingplichtige worden gesteld en die hij niet op korte termijn kan opzeggen. Wat het personeel betreft, is een arbeidsovereenkomst dus geen noodzakelijke voorwaarde om beschouwd te worden als eigen aan de belastingplichtige.

Vervolgens brengt het HvJ nog een belangrijke verduidelijking aan. In deze zaak was de Roemeense belastingdienst van oordeel dat een Roemeense vennootschap een VI vormde van een Duitse vennootschap van dezelfde groep. De eerstgenoemde vennootschap leverde immers talrijke diensten uitsluitend aan de Duitse vennootschap en dit volgens haar instructies. De Roemeense belastingautoriteiten waren dus van mening dat de dochteronderneming zowel de dienstverrichter was als de VI die de diensten ontving. Het gevolg van deze correctie was dat de diensten van de Roemeense vennootschap zich volgens de Roemeense belastingdienst bevonden op de plaats van de VI en dus met Roemeense btw moesten worden gefactureerd (in plaats van de btw te verleggen naar Duitsland). Het HvJ oordeelde echter dat het niet mogelijk is dat dezelfde middelen worden gebruikt om dezelfde diensten zowel te leveren als af te nemen. De cirkelredenering van de Roemeense administratie wordt dus door het HvJ afgewezen omdat deze te ver afstond van de economische en commerciële realiteit!

Wat nu?

In het licht van bovenstaande arresten zijn wij van mening dat het HvJ voor btw-doeleinden terecht een vrij strikte interpretatie lijkt te geven aan het begrip VI. Zoals het HvJ zelf opmerkt in het kader van de lokalisatie van diensten is de basisregel dat deze worden geacht te zijn verricht aan/door het hoofdkantoor en alleen bij uitzondering aan/door de VI. Bijgevolg kan aan dit begrip geen ruime interpretatie worden gegeven.

Wij merken evenwel op dat de Belgische fiscus in sommige gevallen juist een ruime interpretatie van het begrip VI hanteert. Dit doet de administratie bijvoorbeeld door een dochteronderneming tegelijk als de dienstverrichter en als afnemende VI aan te merken. Indien u een correctie ontving in België die niet in overeenstemming is met de bovengenoemde jurisprudentiële beginselen lijkt het raadzaam uw argumenten aan te passen of het nodige administratieve of gerechtelijke beroep in te stellen om uw rechten te doen gelden. In dit verband herinneren wij u eraan dat een eerdere instemming met een correctie en de betaling van de door de administratie gevorderde BTW niet per definitie betekent dat u niet langer de mogelijkheid zou hebben om een gerechtelijk beroep tegen deze correctie in te stellen.

Ten slotte kan men alleen maar hopen dat de Belgische belastingadministratie deze arresten in acht zal nemen. Het verhaal lijkt echter nog niet afgelopen. De inkt van het arrest Berlin Chemie was nog niet droog of er doken reeds nieuwe prejudiciële vragen op over de draagwijdte van de VI voor btw-doeleinden die nu aan het HvJ zullen worden voorgelegd.